Tilburgse smeltkroesjes uit de ijzertijd met een dubbele verrassing

Door Gemeente Tilburg 22 maart 2018
Nieuws
1 Compleet En Gebroken Smeltkroesje

Recente archeologische vondsten uit Tilburg geven nieuw inzicht in de metaalbewerking in de ijzertijd (800-12 v. Chr.). Niet alleen leveren zij het eerste directe bewijs dat in deze periode koperlegeringen zoals brons in Nederland werden gerecycled en onthullen ze wat voor objecten werden omgesmolten. Ook laten zij een technologie zien die verwant is aan het vervaardigen van faience en die tot op heden nergens in Europa bekend was. Noch in metallurgische keramiek, noch in andere toepassingen.

Het begon met een toevalsvondst door Frans van Nuenen, amateurarcheoloog en vrijwilliger bij de gemeente Tilburg. Hij inspecteerde na afloop van de uitbreiding van het sportcomplex aan de Spoordijk in Tilburg in april 2016 nog eenmaal het terrein. In het talud van een nieuwe waterpartij merkte hij een grote kuil op, met daarin veel houtskool en aardewerk uit de midden-ijzertijd (bij nader onderzoek uit de periode 450-405 v. Chr.). De gemeente liet daarop een kleine opgraving uitvoeren om de kuil te documenteren en de vondsten te bergen.

In de kuil bevonden zich opmerkelijke, eivormige voorwerpen (9 cm bij 6 cm) met een klein gat in de punt en een verglaasde buitenkant. Enkele waren compleet en onbeschadigd, maar de meeste ‘eieren’ waren gebroken of gefragmenteerd. Onderzoek in 2017-2018 op verzoek van de gemeente Tilburg door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de TU Delft maakte duidelijk hoe bijzonder deze vondst is. Al bij een eerste analyse werden op de buitenkant sporen van koper aangetroffen. Dat bevestigde een eerste vermoeden dat de objecten te maken hebben met metaalbewerking.
De eerste echte grote verrassing waren afdrukken aan de binnenkant van de ‘eieren’. Om deze goed in beeld te brengen, zijn in Delft 3D-opnames gemaakt met een X-ray micro-CT scanner, vergelijkbaar met de CT-scan in een ziekenhuis. Omdat we al wisten dat de voorwerpen zijn gebruikt bij het verwerken van koperlegeringen, kunnen we aannemen dat deze afdrukken horen bij voorwerpen van koperlegeringen die in de ‘eieren’ zijn gesmolten. Het waren dus smeltkroesjes. Deze afdrukken van schroot in de Tilburgse kroesjes vormen het eerste tastbare bewijs dat objecten van koperlegeringen zoals brons in Nederland werden omgesmolten.

De tweede verrassing is de technologie die we hier zien. Het materiaal waaruit de smeltkroesjes zijn gemaakt bestaat uit fijne kwartskorrels en as afkomstig van zoutminnende planten zoals zeekraal en/of zeewier, alles bij elkaar gehouden door een doorzichtige glasachtige massa. As van zoutminnende planten was één van de grondstoffen die in de bronstijd in het Middellandse Zeegebied werd gebruikt voor het vervaardigen van glas en van faience in grote delen van Europa. De as verlaagt de smelttemperatuur van kwarts en andere mineralen, zodat deze mineralen met de technologie van die tijd konden worden gesmolten. In de ijzertijd kwam hiervoor minerale soda beschikbaar en verdween in Europa het gebruik van zoutminnende planten. Tenminste, dat werd tot voor kort gedacht. Prehistorische faience werd gemaakt door een mengsel van fijn zand (of silt), as van zoutminnende planten en een kleurstof te verhitten. De flux vormt dan samen met de deels gesmolten kwarts een glasachtige massa die de korrels met elkaar verbindt. De in de Tilburgse smeltkroesjes toegepaste techniek is vergelijkbaar, maar er zijn ook verschillen.

De Tilburgse ‘eieren’ zijn de eerste smeltkroesjes waarin deze faience-achtige techniek in Europa is herkend. Om te begrijpen waarom deze techniek hier is toegepast, en niet ‘gewone’ klei werd gebruikt, moeten we iets weten over de smelttechniek. De oudste smeltkroesjes uit de bronstijd werden van boven verhit. Dat waren exemplaren met een relatief wijde opening waarin erts of schroot op de bodem werd gelegd, afgedekt met houtskool. De houtskool werd met een blaasbalg verder verhit totdat het erts en/of metaal smolt (afhankelijk van de legering bij 900 tot 1200 oC). Hierbij lagen de hoogste temperaturen bij het metaal, maar evengoed kwam geregeld voor dat het oppervlak van de smeltkroes smolt. In de ijzertijd werd overgestapt op smeltkroezen die van buiten werden verhit. Nu ging het erts of schroot in een kroesje in een zeer hete oven. Zo kreeg de buitenkant van het smeltkroesjes de hoogste temperatuur, die moest worden doorgegeven naar de binnenkant om het metaal te laten smelten. Deze kroesjes moesten daarom veel beter tegen hoge temperaturen kunnen dan in de bronstijd. De klei die hiervoor het meest geschikt is, komt maar op enkele plaatsen in Europa voor, en niet in Nederland. De meeste andere kleien scheuren of smelten rond 1100 oC, dicht bij de temperatuur die nodig is om veel koperlegeringen te smelten. Omdat de hittebestendige kleien pas laat beschikbaar kwamen, moesten metaalbewerkers het gedurende een groot deel van de ijzertijd stellen met kleien die nauwelijks geschikt waren. Het gebruik van een faience-achtige techniek voor het vervaardigen van smeltkroesjes kan hiervoor een oplossing hebben geboden.

We kunnen ons afvragen of dit type smeltkroes en de daaraan gekoppelde technologie in de ijzertijd tot het gewone repertoire van de lokale smid behoorden. Of brachten reizende smeden deze bijzondere kennis mee? Uit dezelfde periode zijn ook open smeltkroesjes bekend. De vraag is dus ook of de ‘eieren’ een specifiek doel hadden, zoals het verwerken van schroot of van bepaalde legeringen. Andere typen smeltkroezen kunnen dan een andere functie hebben gehad.


Fotograaf van bijgevoegde foto's: Ton van Rooij

Geplaatst door

Gemeente Tilburg

Zoeken op Erfgoed Tilburg